- hulp
- {{hulp}}{{/term}}1 [daad] assistance 〈v.〉⇒ aide 〈v.〉2 [persoon] 〈algemeen〉 aide 〈m.+ v.〉; 〈werkster〉 femme 〈v.〉de ménage3 [middel] auxiliaire 〈m.〉♦voorbeelden:1 met Gods hulp • avec l'aide de Dieuzijn hulp aanbieden • proposer son aidede hulp inroepen van iemand • appeler qn. à son secourste hulp snellen • venir à la rescoussehulp verlenen • apporter de l'aidehulp vragen • demander de l'aideom hulp schreeuwen • crier au secoursiemand te hulp komen • venir en aide à qn.eerste hulp (bij ongelukken) • premiers soins (en cas d'accident)2 een huishoudelijke hulp • une aide ménagèrehulp in de huishouding • aide ménagère
Deens-Russisch woordenboek. 2015.